EDI staat uiteraard voor Expliciete Directe Instructie. In een eerdere blogpost hadden we het al over deze effectieve aanpak van lesgeven. Met EDI kies je inderdaad voor een manier waarbij je instructie omarmt om informatie door te geven aan leerlingen. Toch is EDI véél meer dan dat. Omdat het net verder gaat dan enkel zuivere instructie, heeft deze aanpak enorm veel potentieel zowel voor leerlingen als voor leraren.

Het biedt alle leerlingen kansen tot leren, in de uitvoering maakt EDI daarin een zichtbaar verschil. EDI maakt het leren van leerlingen potentieel diepgaander, in de uivoering zitten hierin veel kansen. Met EDI weten leerlingen beter waar ze staan in hun leerproces, in de uitvoering lokken we dit uit. Voor leraren is de gestructureerde aanpak een houvast; de onderdelen (zie visual) zijn duidelijk afgebakend. EDI zorgt voor een haalbare manier van differentiatie binnen de klas. Een individuele leraar krijgt dit voor mekaar.

Toch is de schijnbaar makkelijke uitvoering ook een grote valkuil. “Dat doen we toch al” is een vaak gehoord argument. Als onderwijsprofessional maak je zelf de keuze in uitvoering; de kansen zitten hem in de verdiepende uitvoering van de methodiek. Elke fase kan je aanraken of elke fase kan je echt verdiepend aanreiken. Daar zit het verschil in kans tot effectiviteit van leren. We hebben alvast 1 grote tip: maak van EDI evenzeer een Expliciete Directe Inspanning; laat ALLE leerlingen actief nadenken en betrek hen in ALLE fasen. We verklaren ons nader door 1 concreet voorbeeld te geven per fase.

  1. Doelen en succescriteria

Neem de tijd om samen met de leerlingen bij het begin van de les(senreeks) te omschrijven welke doelen moeten bereikt worden en formuleer samen met de leerlingen aftoetsbare succescriteria.

2. Voorkennis activeren

Herhaal belangrijke begrippen op een “brein-actieve” manier zodat alle leerlingen de nodige voorkennis opfrissen. Door middel van een aantal meerkeuzevragen herhalen we de begrippen, elke leerling steekt individueel een antwoordkaartje in de lucht.

3. Instructie

De inhoud van de les wordt kort en helder voor de leerlingen uitgelegd. De uitleg doorspek je met een aantal duidings- en verdiepingsvragen zodat elke leerling verplicht wordt actief bepaalde informatie te linken.

4. Begeleide inoefening

Samen met je leerlingen bekijk je een uitgewerkt voorbeeld of maak je een bepaalde oefening. Daarbij expliciteer je elke stap die je neemt en neem je alle leerlingen mee in het globale denkproces. Je stelt enkel gerichte vragen m.b.t. nieuwe leerstof, de vragen zijn gericht op alle leerlingen.

5. Leer-begrip checken

Een aantal vragen stellen om te kijken of leerlingen het begrepen hebben, is de meest eenvoudige vorm van leerbegrip checken. Je stelt de vraag aan alle leerlingen, je geeft bewust even bedenktijd en duidt willekeurig een leerling aan. Een andere leerling (opnieuw willekeurig aangeduid) vult het antwoord van de vorige leerling aan.

6. Verlengde instructie

De verlengde instructie is voor een kleinere groep leerlingen die de leerinhouden uit de instructie nog onvoldoende beet hebben. Als leraar blijf je dicht bij de instructie, je laat leerlingen stappen/denkpatronen actief verwoorden en doet de check bij andere leerlingen die de verlengde instructie volgen.

7. Zelfstandige inoefening

Leerlingen staan niet allemaal even ver in het leerproces. Laat leerlingen volgens hun noden inoefenen; werk met moet’jes en mag’jes, kies bewust om leerlingen in te zetten als peers.

8. Afsluiting

De afsluiting is terug helemaal gezamenlijk. Alle leerlingen bewijzen hun opgedane kennis door de belangrijkste begrippen op een post-it te verklaren. Zowel de individuele leerling als de leraar ervaart zichtbaar hoe ver de leerling in het ontwikkelproces staat.

Steven